De bundel opent ijzersterk met ‘Mijn zoon’ in de reeks
Kinderszenen. Spijtig genoeg is de dood hier aanwezig, maar de dichteres
gebruikt de taal als wapen, zelfs zonder taal bindt ze de strijd aan. ‘Ik neem
hem in mijn arm en zonder spreken vaag ik de oorlog weg en kinderkanker, mijn
eigen dood, het monster van de tijd.’
Anna Enquist zoomt ook in op haar dochter, meer bepaald haar
opgroeiende dochter. Wonderlijk is het. ‘Zij is een acrobaat, hoog in de lucht
doet zij kunsten aan de trapeze. Vijftien jaar.’ Deze sublieme zinnen raken de
gevoelige snaar met treffende metaforen. In het gedicht ‘Polikliniek’ iets verder in
de bundel schreeuwt de dichteres poëtisch haar machteloosheid uit. ‘Nunc
dimittis’ voor de zoon komt hard aan.
In deze bundel krijgen veel herinneringen een plaats: vakantieherinneringen,
herinneringen aan speciale momenten. Met poëtische beelden en geslaagde
enjambementen slaagt deze Nederlandse dichteres erin diepgang te creëren. Een
voorbeeld uit ‘Weer thuis’: ‘Een tocht langs de grofgekartelde rand / van het
land: hier had het leven zijn / rauwste vorm …’
De muzikale interesse van Anna Enquist komt tot uiting in
‘Voor hobo en piano’. Dichterlijk is ‘ik vang mijn grote kind nog in een
uitgerekt akkoord maar ga haar toevertrouwen aan de tegenwind.’
Anna neemt afscheid, dat wil zeggen de mama neemt afscheid.
‘Ik ben de jongen en het meisje kwijt. Beiden ben ik verloren toen de tijd
verstreek.’ Dit klinkt ook heel sterk door in de titel van de bundel.
Wat bindt me nu aan deze bundel? Eerst en vooral de taal.
Anna Enquist spreekt mij aan op een unieke manier die zowel fijnzinnig als
teder is, soms gaat het over heel droevige dingen. In een cursus van het vijfde
middelbaar stond dit fragment: ‘In de verloskamer juichen ze bij het omgekeerde
doelpunt van de geboorte. Niemand voorziet de wraak van de keeper …’ Dit is een
veelzeggend fragment. ‘Geef terug!’ is de titel van het laatste gedicht in de
bundel.